In het prille voorjaar reden we voor een lang weekend naar de Bourbonnais, de rijke streek in de Noord-Auvergne, waar je om de paar kilometer een kasteel tegenkomt en waar het wemelt van de Romaanse kerkjes uit de 10e en 11e eeuw. We logeerden in het poortwachtershuisje van een oude abdij en toerden wat rond in de omgeving. In een klein dorp, waar het door platanen omgeven dorpsplein er verlaten bij lag, stopten we voor de lunch bij een vriendelijk ogende auberge. In de zaal naast de bar zaten twaalf oude mannen rustig met elkaar te praten. We installeerden ons bij het raam. Aangezien de heren mosselen met frites hadden besteld, was dat het dagmenu. De eigenaar nodigde ons uit om alvast wat te nemen van het het buffet met voorafjes. Tot onze verrassing was alles vers en zelfgemaakt, tot aan de mayonaise toe. Aan de ongelijke vorm van de frites te zien had de kok deze ’s morgens met de hand gesneden. Ze waren knapperig en gebakken in verse olie. De twaalf heren lachten en maakten grapjes, een man kwam vragen of het engels was wat we spraken. Na de mosselen kwam er kaas en daarna een onvergetelijke flan, die nog lauwwarm was. Terwijl we wat rozig van het karafje wijn aan de koffie zaten, bracht de eignaar een fles champagne binnen en een blad vol glazen. Hij schonk er twee in en bracht deze naar ons. Toen iedereen een glas had en een van de heren een toost wilden uitbrengen vroegen we hen wat de feestelijke gelegenheid was. Wie was er jarig of had de Loto gewonnen? Maar die was er niet. Ze waren gewoon de club van tien, die om de paar weken met elkaar at. De club van tien? Ik telde toch twaalf heren? Ja vandaag waren er twee introducees bij. Ineens wilden ze alles over ons weten en wij over hun club. Genoeglijk dronken we onze champagn op en terwijl de heren zich installeerden in de bar om te gaan kaarten, rekenden we aan de bar dertien euro per persoon af. Even daarna stapten we loom naar buiten, de maartse zon in, op zoek naar het volgende Romaanse kerkje.